Leerplandoel 11
De leerlingen tonen aan hoe een historische bron bewerkt is.
WAAROM?
Leerlingen denken snel dat bronnen of werken die in de les aan bod komen, kopieën zijn van het origineel. Meestal echter gaat het om uittreksels, vertalingen en/of bewerkingen. Soms worden er titels toegevoegd. Die ingrepen zijn vaak subtiel maar evengoed is de impact heel groot en verandert de betekenis van een tekst of inschatting van een object. Leerlingen die hiervoor oog leren hebben zullen bronnen minder naïef en meer attent benaderen.
WAT?
Leerlingen pikken signalen op die aangeven dat bronnen in leermateriaal bewerkt weergegeven worden:
AANDACHTSPUNTEN
HOE?
1. Hier kan je perfect explicit teaching toepassen: je projecteert de tekst van een bron en duidt eerst zelf aanwijzingen van bewerkingen aan waarbij leerlingen exact overnemen wat jij aanduidt. Vervolgens maak je een begeleide oefening over een andere bron en tot slot laat je leerlingen met een derde bron zelfstandig aan de slag gaan.
2. Je kan leerlingen confronteren met een slecht voorbeeld en hen vragen wat er ontbreekt. Dat is al een stap verder dan het beheersingsniveau in het leerplandoel (aanwijzen) maar leerlingen vinden het vaak leuk wanneer ze iets mogen verbeteren.
Bv De Venus van Willendorf is 11,1 cm groot, iets wat meestal niet vermeld wordt bij afbeeldingen en een eigenschap die leerlingen op het zicht moeilijk kunnen inschatten.
3. Karel Van Nieuwenhuyse en collega’s geven in het boek ‘Historisch denken over bronnen. Aan de slag in het geschiedenisonderwijs’ (Acco, 2016) een voorbeeld van hoe ingrijpend een bewerking kan zijn. Ze vergelijken een bronfragment in een leerboek met een academische vertaling van een tekst van Aristoteles. Het leerboek maakt duidelijk dat er geknipt is en gebruikt ook de term ‘Naar’ bij de bronvermelding om duidelijk te maken dat het een vertaalde bewerking is – zonder evenwel aan te geven wie vertaald heeft en wanneer die vertaling gebeurd is. Wanneer de originele tekst ernaast staat, blijkt echter dat de ingrepen niet onschuldig zijn. De ideeën van Aristoteles komen er echt wel verhakkeld uit. Hij wijst bijvoorbeeld op verschillende opvattingen over slavernij die er bestonden.
WAAROM?
Leerlingen denken snel dat bronnen of werken die in de les aan bod komen, kopieën zijn van het origineel. Meestal echter gaat het om uittreksels, vertalingen en/of bewerkingen. Soms worden er titels toegevoegd. Die ingrepen zijn vaak subtiel maar evengoed is de impact heel groot en verandert de betekenis van een tekst of inschatting van een object. Leerlingen die hiervoor oog leren hebben zullen bronnen minder naïef en meer attent benaderen.
WAT?
Leerlingen pikken signalen op die aangeven dat bronnen in leermateriaal bewerkt weergegeven worden:
- Vermeldingen als ‘(vertaald)’ of ‘(bewerkt)’.
- ‘Naar…’ verwijst naar een parafrase.
- Aanwijzingen in de tekst dat er geknipt is: ‘[…]’, ‘(…)’
- Bewerkingen van materiële bronnen, aangegeven met termen als ‘detail’ of ‘uitsnijding’ of ‘vooraanzicht’ of ‘zijaanzicht’ of een verwijzing naar het originele formaat.
AANDACHTSPUNTEN
- Het gaat in deze doelstelling om de manier waarop de originele bron weergegeven wordt, niet om het perspectief dat altijd in een bron sluipt. Om het met een voorbeeld te illustreren: het gaat niet om het camerastandpunt dat de fotograaf gekozen heeft, maar wel de manier waarop de vormgever van een boek de foto in kwestie bijsnijdt.
- Veel leerboeken gaan op dat punt heel nonchalant om met bronnen terwijl handboeken voor leerlingen de norm zetten. Dit doel nodigt uit om het gebruikte leermateriaal kritisch te leren gebruiken.
- Het is dus belangrijk om zelf correct met bronnen om te gaan: waar nodig duidelijk maken dat een bron bewerkt is en welke ingrepen waar gebeurd zijn.
- Je kan de leerlingen de effecten van bewerkingen laten inschatten door hen de originele bron te laten vergelijken met de bewerking die in de cursus of het leerboek staat. Het is niet altijd evident om een originele brontekst te vinden omdat zoals gezegd de vindplaats bij gebrek aan bronvermelding niet te achterhalen valt. Meestal gaat het al om vertalingen en bewerkingen. Steeds vaker zijn dergelijke teksten, weliswaar vaak in het Engels, online terug te vinden. Het doel vraagt niet om deze inhoudelijke dimensie van bewerkingen in te schatten maar je kan dit als vorm van uitbreiding wel toepassen.
- Je kan dit doel ook toepassen op meer actuele bronnen.
HOE?
1. Hier kan je perfect explicit teaching toepassen: je projecteert de tekst van een bron en duidt eerst zelf aanwijzingen van bewerkingen aan waarbij leerlingen exact overnemen wat jij aanduidt. Vervolgens maak je een begeleide oefening over een andere bron en tot slot laat je leerlingen met een derde bron zelfstandig aan de slag gaan.
2. Je kan leerlingen confronteren met een slecht voorbeeld en hen vragen wat er ontbreekt. Dat is al een stap verder dan het beheersingsniveau in het leerplandoel (aanwijzen) maar leerlingen vinden het vaak leuk wanneer ze iets mogen verbeteren.
Bv De Venus van Willendorf is 11,1 cm groot, iets wat meestal niet vermeld wordt bij afbeeldingen en een eigenschap die leerlingen op het zicht moeilijk kunnen inschatten.
3. Karel Van Nieuwenhuyse en collega’s geven in het boek ‘Historisch denken over bronnen. Aan de slag in het geschiedenisonderwijs’ (Acco, 2016) een voorbeeld van hoe ingrijpend een bewerking kan zijn. Ze vergelijken een bronfragment in een leerboek met een academische vertaling van een tekst van Aristoteles. Het leerboek maakt duidelijk dat er geknipt is en gebruikt ook de term ‘Naar’ bij de bronvermelding om duidelijk te maken dat het een vertaalde bewerking is – zonder evenwel aan te geven wie vertaald heeft en wanneer die vertaling gebeurd is. Wanneer de originele tekst ernaast staat, blijkt echter dat de ingrepen niet onschuldig zijn. De ideeën van Aristoteles komen er echt wel verhakkeld uit. Hij wijst bijvoorbeeld op verschillende opvattingen over slavernij die er bestonden.
4. Zo mogelijk nog frappanter is het volgende voorbeeld van Caesar. Het betreft hier een passage uit Over de levens van de keizers (De Vita Caesarum) van Suetonius. Suetonius (ca. 75-150) was een Romeins jurist, biograaf en hoge ambtenaar uit de keizertijd. Zijn werk De Vita Caesarum bevat de biografieën van Caesar en de eerste elf keizers. Hiervoor verzamelde hij gegevens uit de keizerlijke archieven (waartoe hij als hoofd van de keizerlijke correspondentie vrij toegang had) en raadpleegde hij tevens mondelinge bronnen. Het werk richt zich vooral tot het grote publiek, dat houdt van pittige details, anekdotes, de schets van het uiterlijk van de keizers, hun culturele interesses, etc. Het werk verscheen in circa 121 na Christus. In het origineel is aandacht voor de positieve kanten van Caesar en wat hem populair maakte, een passage die in het leerboek volledig weggelaten wordt, met alle gevolgen van dien.
Je kan hieraan een opdracht koppelen:
In een leerboek geschiedenis vind je document A bij de les over het einde van de Romeinse republiek. Daarnaast wordt de originele bron (document B) weergegeven. Vergelijk beide documenten:
Je kan hieraan een opdracht koppelen:
In een leerboek geschiedenis vind je document A bij de les over het einde van de Romeinse republiek. Daarnaast wordt de originele bron (document B) weergegeven. Vergelijk beide documenten:
- Welke verschillen stel je vast?
- Hoe werd het oorspronkelijke document gewijzigd?
- Welke vragen zou je stellen bij de bron gepresenteerd zoals in het leerboek? Formuleer twee vragen.
- Welke extra vragen kan je stellen bij de originele bron? Formuleer twee extra vragen.
5. Leerlingen kunnen ervaren hoe bronnen bewerkt worden en wat de effecten zijn door de oefening zelf te maken.
- Je brengt een voorwerp mee en laat hen daarvan een afbeelding laten maken die ze in een cursus- of leerboekpagina opnemen. Dan merken ze de effecten van verkleinen, het informatieverlies bij de overgang van drie naar twee dimensies …
- Je brengt een originele tekst of facsimile mee, bijvoorbeeld een geschreven brief, die leerlingen vervolgens moeten samenvatten in een beperkt aantal regels.